Het jaar 2010, wat lijkt dat alweer ver weg. Zwanger van onze oudste dochter Eva, ben ik onderweg naar een varkenshouder. Ik kom er al jaren. Eerst voor de verkoop van fokgelten, later voor de verkoop van varkensvoer. Ik heb een goede band met de boer. Het klikt goed. Dat is maar goed ook, want in de stal loopt het voor geen meter. De biggen willen niet groeien, de vruchtbaarheid blijft achter en de ene na de andere ziekte dient zich aan.
Ik probeer van alle kanten om het bedrijf aan het draaien te krijgen. Neem collega’s mee, studenten van de Universiteit, mensen van de Gezondheidsdienst, een klimaatdeskundige en een water specialist. Zelfs een wichelroedeloper komt eraan te pas. Ik maak hygiëneprotocollen, draaiboeken en ellenlange bezoekverslagen. Het mag niet baten. Het bedrijf blijft slecht lopen.
“Ik probeer van alle kanten om het bedrijf aan het draaien te krijgen. Het mag niet baten. Het bedrijf blijft slecht lopen.”
Op het erf aangekomen, stap ik de hygiënesluis binnen. Daar staat de boer, met zijn gezicht tegen de muur aan, hij huilt, hij ziet het niet meer zitten. Waar ik anders de mond op de goede plek heb, weet ik nu niet wat ik moet zeggen. Ik heb verstand van varkens, niet van huilende boeren. Altijd als ik er kwam, vroeg ik, “hoe is het in de stal?” Lekker veilig, besef ik me nu. Nooit had ik aan hem gevraagd, “Hoe is het met jou?” of “Hoe is het voor jou?” Ik weet niet meer hoe de ochtend verder verlopen is, wel weet ik nog goed dat ik op de terugweg dacht, “straks stapt hij het spoor op en dan heb ik niets gedaan”. Hoe kon ik zo dom zijn, dat ik over het hoofd zag, dat het bedrijf nooit zou gaan functioneren, als de boer niet functioneert.
Tijdens het werkoverleg gooide ik mijn dilemma in de groep: “Ik zit met een huilende boer, wat moet ik daarmee?” Waar mijn collega’s altijd voor me klaar stonden met raad en daad, waar geen enkele vraag te veel was en we volledig op elkaar konden bouwen, viel er nu een stilte. Ze moesten me het antwoord schuldig blijven. “is er dan geen foldertje of zo?”, vroeg ik, “zodat ik hem kan doorverwijzen naar professionele hulp, die thuis is in de sector?” Het bleek er niet te zijn. Ook een speurtocht op internet bracht me niet verder.
“Wat hebben we aan al die mooie boerenbedrijven als de pijlers eronder het niet meer kunnen dragen?”
“Dat kan toch niet”, dacht ik bij mezelf. “Wat hebben we aan al die mooie boerenbedrijven als de pijlers eronder het niet meer kunnen dragen. Wat heeft het voor zin om te investeren in het bedrijf, als je niet vooraf investeert in jezelf als mens, als ondernemer?” De bedrijven groeien, de hypotheek groeit, de verantwoordelijkheid groeit, het aantal medewerkers groeit, maar wat nu als de ondernemer niet meegroeit?”
Dat was voor mij het moment om weer te gaan studeren. Ik ontwikkelde een missie: “persoonlijke ontwikkeling in de agrarische sector een vanzelfsprekendheid laten worden”. Wat ben ik blij dat ik die stap heb gezet. Deze maand is het tien jaar geleden dat ik gestopt ben met mijn baan als ‘adviseur varkenshouderij’ en mijn eigen coachingspraktijk ben begonnen. Wat ben ik blij dat ik destijds die keuze heb gemaakt.
“Wat een verdriet, onmacht, boosheid, schuldgevoel en pijn heb ik mogen aanschouwen in de vele gesprekken met boeren. Wat een blijdschap, geluk, regie, zelfrespect en zelfwaardering heb ik ervoor in de plaats mogen zien komen.”
Waar betrokken mensen mij aanraadden om er vooral niet aan te beginnen, omdat geen boer ooit voor coaching zou gaan betalen. Waar vrienden en mijn zakelijke netwerk me meewarig aan keken, als ik vertelde over mijn plannen. Waar menigeen mijn werk vooral van toegevoegde waarde vond voor anderen, maar niet voor zichzelf. Waar ik, in de eerste twee jaar na de start, alleen maar gratis heb gecoacht, kwam dan uiteindelijk toch de eerste betalende klant. Wat was ik blij dat na al die jaren studeren en zaaien er eindelijk iemand heil zag in mijn werk. Ik kreeg ambassadeurs in het veld. Boeren en hun netwerk begonnen te vertellen over de positieve resultaten en zo begon de praktijk te groeien en te bloeien. Wat een verdriet, onmacht, boosheid, schuldgevoel en pijn heb ik mogen aanschouwen in de vele gesprekken met boeren. Wat een blijdschap, geluk, regie, zelfrespect en zelfwaardering heb ik ervoor in de plaats mogen zien komen.
Ik heb de praktijk zien groeien van een bureautje in de woonkamer naar een fijne en royale eigen praktijk met meerdere spreekruimtes, waar we inmiddels met acht coaches, therapeuten en een psycholoog in de afgelopen jaren ruim over de duizend boeren en boerengezinnen begeleid hebben naar een duurzaam toekomstperspectief. Ik ben trots op al die boeren die de stap hebben gezet om zelf de regie te krijgen en te houden over hun eigen welzijn. Ik ben trots op mijn geweldige collega’s, die ervoor zorgen dat ik iedere dag weer met plezier naar de praktijk rijd. En stiekem ben ik ook wel een beetje trots op mezelf dat het me gelukt is om een praktijk te runnen, waarin we de wereld samen een beetje mooier mogen maken.
En de boer, waar ik het verhaal mee ben begonnen, hij is er nog, ik heb hem zelfs mogen coachen in de afgelopen jaren. Het gaat goed met hem. Heel soms hebben we nog contact en dat is fijn, want bij hem is het allemaal begonnen, ik blijf hem daar altijd dankbaar voor.